Kara-te betekent 'lege hand'. Vrij vertaald betreft het de 'kunst van het vechten zonder wapens', gebruik makend van delen van het lichaam die als wapen kunnen fungeren, zoals b.v. de vuist, elleboog, knie, been, voet enzovoort.

De oorsprong van het ongewapend vechten in Zuidoost Azië situeert zich voor onze tijdrekening in het huidige Indië. De rondtrekkende Zen boeddhistische priesters dienden zich tegen struikrovers te verdedigen en observeerden hiervoor de aanvals- en verdedigingsbewegingen van dieren. Omstreeks 500 na Christus trekt Bodhidarma (Daruma) naar de provincie Henan in het huidige China waar hij in de Shaolin tempel zijn kennis ter beschikking stelde van de monniken. Deze gevechtskunst staat bekend onder de naam Kempo.

Van hieruit zou de kunst zich verspreiden over heel China en tevens naar Korea en Japan.

Het karate zoals wij dit nu kennen kwam op het Japanse eiland Okinawa tot stand eind 18e eeuw. De uit China afkomstige technieken werden er gecombineerd met de lokale systemen van ongewapend vechten. De drie belangrijkste strekkingen waren Naha-te, Tomari-te en Shuri-te. In het begin van de 20e eeuw catalogeerde men al deze stijlen onder de noemer Kara-te.

De vader van het huidige Karate is zonder twijfel Gichin Funakoshi. Hij bestudeerde de belangrijkste stijlen en systematiseerde hieruit zijn Shotokan-Karate. Deze stijl wordt gekenmerkt door voornamelijk rechtlijnige technieken.

In 1922 werd Funakoshi, uitgenodigd om in Tokio demonstraties te geven van zijn Karate. Hij zou er tot zijn dood in 1957 verblijven.

In 1923 werd Mas Oyama geboren in het toen door de Japanners bezette Korea onder de naam Choi Yong-I. De Jonge generatie Koreanen reisden naar Japan om te gaan studeren, alsook Oyama. In de laatste jaren van WOII leefde Oyama bij zijn goede vriend Takayoshi Oyama. Oyama is opgegroeid met een sterk respect voor zijn ouders, wat hij ook doorgaf aan zijn leerlingen. Wanneer het tijd werd om zijn Koreaanse naam te veranderen in een Japanse, was die naam niet ver te zoeken. Zijn voornaam is een verwijzing naar events in de Koreaans geschiedenis. Voor Oyama was het heel belangrijk dat zijn naam het respect voor zijn thuisland en grote liefde voor zijn familie bevatte.

De jonge Oyama is op 8-jarige leeftijd gestart met gevechtssporten. Het werd al snel duidelijk dat hij daar extreem veel talent voor had. Zo is hij in zijn gewichtsklasse bokskampioen geworden in Seoul als tiener. Na zijn 15e verjaardag kon hij een training Shotokan Karate observeren onder leiding van Gichin Funakoshi en zijn zoon Gigo. Gichin was toen ongeveer 70 jaar, zijn zoon 31, dus beide gaven heel verschillend les. Oyama was onder de indruk van het mystieke, spirituele element dat hij miste bij het boksen en begon direct bij hen te trainen.

Ondertussen eindigde WOII en dit was voor Oyama een zeer moeilijke tijd. Het feit dat Japan was verslagen, de politieke onrust en de Amerikaanse bezetting waren voor hem overweldigend. De onrust in zijn hart bracht hem meermaals in contact met de militaire politie... . Gelukkig voor hem komt So Nei Chu in zijn leven, een leraar Goju karate. Oyama is in de achtertuin van zijn goede vriend beginnen trainen onder leiding van So Nei Chu. Oyama is daar gestart met het lesgeven. Dit bestond voornamelijk uit afkijken en nadoen, niet echt lesgeven zoals wij het nu kennen. Na WOII was het lesgeven of beoefenen van gevechtssporten verboden, maar in het geheim werd er toch getraind.

Het was So Nei Chu die Oyama aanraadde om zich terug te trekken op een berg om geest en lichaam te trainen. Gedurende 3 jaar. De eerste poging mislukte.

In 1947 werd het eerste nationale martial arts kampioenschap georganiseerd sinds WOII. Oyama, toen nog niet echt bekend, won! En toch miste hij iets. Hij voelde zich leeg doordat hij de 3 jaar isolatie niet had kunnen afmaken.

In april 1948 trekte hij zich opnieuw terug op berg Kiyosumi. Samen met een leerling bouwden ze een hut om in te leven. Maar als snel kreeg de afzondering een scherpe smaak. Zoals ze zelf beschreven: “de wind klonk als Satan’s voetstappen, we hadden nachtmerries”.

Oyama overwon de gevoelens van de pijnlijke afzondering door elke dag uren aan een stuk te trainen. Zijn leerling is stiekem na 6 maanden de berg af gevlucht. Oyama trainde 12 uur per dag, elke dag! Na 1.5 jaar moest hij door financiële problemen zijn beproeving stoppen. Hij kwam terug in de bewoonde wereld hernieuwd, herboren. Zijn turbulente gedrag was volledig gekalmeerd.

Sosai Oyama kwam later nog geregeld terug op zijn bergtraining. Hij zzei dat niemand nog maar half of een derde zo hard heeft getraind als hij toen. Niet om zichzelf te bewijzen tegenover anderen, maar simpelweg om aan te geven dat we harder kunnen trainen en meer kunnen bereiken dan wat de wereld ons wil doen geloven.

Sosai Oyama’s grote wens was dat de mens zou inzien dat welk potentieel ieder in zich heeft. De harde trainingen waren een manier om zowel lichaam als geest te harden. Sosai geloofde dat het ieders plicht was om zichzelf zo te sterken dat hij wereldvrede bekomen door een eensgezinde internationale karatefamilie, ongeacht godsdienst, land of nationaliteit. 

Het was voor hem tijd om zijn eigen stijl te creëren en zich los te maken van So Nei Chu. Hij besefte dat, als hij zijn droom wilde realiseren, hij een extreme graad van meesterschap moest laten zien. Zodoende ondernam hij de befaamde stierengevechten, leerde worsteltechnieken bij judo, studeerde Aiki Jiujitsu, opende de Oyama dojo en reisde naar Amerika om voor het eerst buiten Japan les te geven.

Juni 1956 was de echte start van de Oyama karate school. Iedereen die interesse had, mocht komen vechten. Echt lesgeven deed Sosai Oyama nog steeds niet, hij was nog bezig met zijn eigen ideale karate stijl te perfectioneren. Zodoende kwamen er veel verschillende vechtsporten bij elkaar en leerde iedereen van elkaar. Het vechten was hard. Bijna alles was toegestaan. Zelfs stoten naar het hoofd, dikwijls het hand omwonden met een handdoek. Vastpakken, worstelen, elleboogstoten en trappen naar het kruis waren normaal. Er was geen karate-gi, leerlingen mochten dragen wat ze konden vinden. Initieel waren er maar 2 gordels: wit en zwart. Er waren geen examens. Sosai Oyama besliste wanneer je klaar was voor de zwarte gordel.

In 1969 werd de eerste full-contact wedstrijd georganiseerd. Er werd door Sosai gekozen voor het verbieden van stoten naar het gezicht,  enerzijds om ernstige schade in het aangezicht te beperken, maar ook omdat Sosai geloofde dat het harden van een lichaam een belangrijk deel was van de training  in kyokushin. Het stoten naar het gezicht zorgt ervoor dat de focus op het harden van het lichaam verminderd. Dit vond hij geen goede zaak.

De wedstrijdregels werden in de loop der jaren verfijnd en aangepast, enkele van de gevaarlijke technieken werden verboden, zo ontstond een onderdeel van kyokushin dat zich echt ontwikkelde tot ‘sportkarate’. Meer hierover vind je op de pagina ‘wedstrijden’.